Home

Herbert van Raephorst

juli 1566 - april 1567
'Een watergeus met weinig ruggegraat'

Oude kerk van Wassenaar
Herbert van Raephorst vernielt twee altaren in de oude Willebrord of Willibrordkerk van Wassenaar die aan de duinrand staat, tegenover de ingang van Duinrell. Herbert vlucht naar Wesel en Emden. Dan spreken de bronnen elkaar tegen. Hij sterft er of hij is nog enige tijd actief als watergeus in Friesland.

Herbert van Raephorst sterft net als de Grote Geus, Hendrik van Brederode, in het jaar dat de Tachtigjarige Oorlog begint. De hertog van Alva dagvaart Van Raephorst kort voor zijn dood op 9 februari 1568 maar hij is dan allang gevlucht naar de veilige Duitse havenstad Emden. Van Raephorst wordt op 23 maart 1568 officieel verbannen en verliest zijn gehele bezit. Volgens Eduard C. Houbolt, schrijver van Wassenaar en omstreken, komt Herbert van Raephorst aan zijn eind op het schavot van Woerden na een moordaanslag en nadat hij nog enige tijd meedoet aan landgangen in Friesland.

Herbert van Raephorst, die net als zijn vrienden Cornelis van Assendelft en Fritz van Egmond, het smeekschrift van het Verbond der Edelen ondertekent, treedt in 1566 op de voorgrond in Wassenaar. Hij verliest zijn vrouw, drinkt veel en kleedt zich als een geus in een grijze mantel, alsof hij alles is verloren en moet bedelen. Een ware calvinist is hij niet. Maar hij breekt wel met het oude, katholieke geloof. Tijdens de beeldenstorm in Leiden, eind augustus 1566, beschermen Raephorst, Arent van Duvenvoorde en Jacob van Wijngaarden met hun wapens de hagepreken. Raephorst en Duvenvoorde leven enige tijd op kosten van de abdij van Egmond met een groot aantal bedienden. Raephorst mishandelt de pastor van Wassenaar en overvalt een geestelijke in Den Haag samen met Frederik van Egmond. (bron: Ton Oosterhuis, Admiraal Lumey, de vossestaart, van de geuzen).

Een kerkmeester vertelt in de Verhoren van Alva dat Van Raephorst niet bereid zou zijn om voor het nieuwe geloof de brandstapel op te gaan. In de jaren van hongersnood grijpen veel mannen naar de fles. Uitspattingen zijn schering en inslag. Maar ook katholieken nemen het soms niet zo nauw met de regels. De eerste bisschop van Haarlem is een goed voorbeeld van een decadente hoogwaardigheidsbekleder. De bisschop krijgt de bijnaam 'dronken Claasje' (ebrius Nicolaiculus). De Landvoogdes grijpt in en beschuldigt hem van brassen, smullen en buitensporigheden.

Mgr. A. Hensen schrijft dat deze bisschop op 1 februari 1562 plechtig in Haarlem wordt ingehuldigd op ongeveer 51-jarigen leeftijd. Drie jaren later, in 1565, is hij regelmatig niet meer in staat om de mis op te dragen. Veel mensen keren de katholieke kerk de rug toe vanwege deze misstappen.

Berooid
Van Raephorst heeft geen geld, geen vrouw en geen kinderen. In het huis vanHet familiewapen de schout van Wassenaar laat hij zich regelmatig vollopen. De schout is ook tapper.

Sommigen denken dat Van Raephorst revanche wil nemen voor de vernederingen van zijn voorvader, Gerrit van Raephorst. Hij schaakt in 1508 een minderjarige (lees verder). Herbert van Raephorst vernielt echter alleen twee altaren die van hem zelf zijn. Ook de miskelk waaruit hij veel drinkt is zijn persoonlijk eigendom, volgens een acte van 1 maart 1528.

Een metselaar verklaart voor de baljuw van Wassenaar, enkele maanden voor de instelling van den Raad der Beroerten, dat kapelaan Cornelis van Zonnevelt meehelpt met het beschadigen van de altaren:

Het voormalige kasteel Raephorst in Wassenaar
Het voormalige kasteel Raaphorst bij Wassenaar

Andries Vincentsz., metzelaer, out omtrent XL (40) jaeren, tuychde bij zijnen eede waerachtig te zijn, dat Herbert van Raephorst zekeren tijt geleden, daer hem den prefixen dach (precieze dag) van ontgaen es, hem twee ofte driemael ontboot bij zijn knecht, dat hij deposant uuyt zijn werck moste comen ten huyse van den schout van Wassenaer; ende hij deposant comende totten schoutenhuyse wilde Herbert van Raephorst hebben, dat hij soude gaen in de kercke ende breecken die outaers aen stucken in beyde zijn capeilen, twelck hij deposant hem weygerde te doen, seggende: ick machte daerdeur in schade comen; ende Raephorst dat hoorende, dat hij weygerde; wilde doen met fortse hebben; ende hij deposant dat hoorende es met Raephorst ende Heer Cornelis van Zonnevelt in de kercke gegaen, ende Raephorst mit Heer Cornelis namen die hauweel in de handt ende begonsten eerst stucken te slaen, ende doen gaff hij hem deposant die hauweel ende seyde: breecket nu voort, ick salt u uuytdragen; ende dwanck hem, dat hijt voort breken moste.

De kapelaan komt er niet goed af. De Bloedraad daagt hem schijnbaar niet voor het gerecht evenmin als als de metselaar om de eenvoudige reden dat er toch niets te halen valt. In het verbaal van Alva's gecommitteerden staat:

Jachthuis Raaphorst
Boven: Hier woonde Herbert van Raephorst eens. Op de plek van kasteel Raaphorst staat nu nog een jachthuis.

Ende alsoe enen heer Cornelis van Zonnevelt, priester ende cappellaen van den heere van Raephorst mede beticht wert mitten selven Raephorst geholpen te hebben te demolieren die voors. outaeren in de Capelle van Cralingen ofte Raephorst, ende wij nae zijn goeden getaelt hebbende, geen alsnoch en hebben connen gevinden, hebben tot noch toe gesupercedeert denselven in persoone te dachvaerden, dan sullen noch verder daernae taelen, ende nyettegenstaende hij priester es, sullen denselve mede doen verdachvaerden voor zijner Excellentie omme hem gehoort bij zijnder Excellentie Raedt daerop gedisponeert te werden, nae zij bevinden zullen nae rechten te behoeren.

En ook de organist Lenaert die Vive les gueux moet spelen, is volgens de Verhoren geen trouwe zoon van de katholieke kerk. Maar de Bloedraad van Alva wil alleen de edelen, die het smeekschrift hebben ondertekend, vervolgen en kaalplukken.

Jonker Cornelis van Assendelft is uit geheel ander hout gesneden dan Raephorst. Hij zou wel uit geloofsovertuiging beelden breken. Hij probeert de pastoor en de kapelaan van Wassenaar te bewegen met de hervorming mee te doen. Maar zij weigeren. Van Assendelft laat zijn kind in de geuzenkerk buiten Leiden dopen en zijn vrouw gaat voor de eerste keer naar de geuzenkerk, na de bevalling.

De pastoor van Wassenaar, Dirk Woutersz, geeft in de verhoren een iets ander beeld dan Van Raephorst. De pastoor zegt dat Raephorst hem met een vuistslag neerslaat op 21 september 1566 in de kerk en dat hij veel bloed verliest. Raephorst zou de pastoor volgens een andere lezing slechts een hort met zijn arm hebben gegeven. De pastor heeft misschien overdreven en zag zich al als martelaar, zoals de pastoor van Gorinchem die door Lumey's rauwe mannen wreed omgebracht is.

Uittocht
De Landvoogdes laat vanaf begin februari 1567 altaren en beelden terug brengen naar de kerken. Onmiddellijk daarna, in de maanden maart, april en mei 1567, begint de uittocht van de edelen. Herbert van Raephorst gaat eerst naar Emmerik en Wezel aan de Rijn en daarna naar Emden aan de Dollard. De jongere broeder Raephorst, Aelbert die voor geestelijke studeert, herstelt de door zijn broeder afgebroken altaren zo goed mogelijk. Waarschijnlijk gebeurt dat in mei of juni 1567. De baljuw van Wassenaar schrijft hierover op 28 mei 1567.

De kerk van Wassenaar vertoont in de tweede helft van 1567 waarschijnlijk geen enkele spoor meer van deze bewogen tijd tussen juli 1566 en april 1567. Van Raephorst heeft bijna geen aanhangers maar vreemd is wel dat hij tijdens de onlusten de brokstukken van de altaren naar het huis van de schout brengt. Een paar jaren later telt de gemeente een betrekkelijk groot aantal hervormden. Dat komt door de heer van Wassenaar. Hij verblijft veel in de Zuidelijke Nederlanden, maar zijn rentmeester in Den Haag is wel nadrukkelijk aanwezig in Wassenaar.

De katholieke kerkdiensten worden niet meer gestoord. Maar de rust bedriegt. Alva vervolgt ketters medogenloos. De drang naar vrijheid wordt met de dag sterker. De onthoofding van de graaf van Egmond moet op de pastoor van Wassenaar een diepe indruk hebben gemaakt. Hij kent hem goed. De tante van de graaf, Josina van Egmond, trouwt met de heer Jan van Wassenaer. De pastoor geeft op 20 januari 1567 de graaf Van Egmond en zijn meester graaf Philips de Ligne op als zijn lastgever, blijkbaar in de hoop meer indruk te maken.

De boeren krijgen veel last van vrijbuiters. Landlopers leven vaak op kosten van de boeren. Pas na de inname van Den Briel op 1 april 1572 keert het tij. In de tweede helft van juli moet stadhouder Bossu zijn residentie, 's-Gravenhage, ontruimen. Delft, Gouda en Leiden zijn al overgestapt naar de geuzen. Op 1 augustus trekt de stadhouder van de prins, Lumey, in het grafelijk kasteel in 's-Gravenhage.

Het Binnenhof, de hofvijver en daarboven de Voorhout
Boven: De heren van Wassenaar, de pastor van Wassenaar, Dirk Woutersz en jonker Gijsbert van Duivenvoorde of Duvenvoorde hebben huizen aan de Lange Voorhout. Op de kaart ligt de Lange Voorhout in Den Haag boven de Hofvijver en het Binnenhof.

 

Jonker Gijsbert van Duvenvoorde, (1540-1580) heer van Obdam en loot aan de oude Wassenaarse stam, is bevelhebber van het Haagse garnizoen. Hij betrekt het hof van de heren Van Wassenaar in het Voorhout, waar ook de pastoor van Wassenaar woont. Maar het blijft onrustig. Het platteland is nog onbeschermd. Soldaten van beide partijen plunderen boeren, vooral wanneer het beleg van Haarlem in december 1572 begint. Deze stad valt op 12 juli 1573, waarna Leiden aan de beurt is.

De vijver van Raaphorst
Boven: Van de gracht van kasteel Raaphorst rest alleen nog een vijver, op een steenworp afstand van de woning van Máxima en prins Willem-Alexander.

Met het oog op het aanstaande beleg wordt op 20 juli 1573 de sterke huizen in de omgeving van Leiden in brand gestoken om te verhinderen dat de Spanjaarden zich daarin nestelen. Een deel van Leiden's bezetting trekt op zondag 26 juli 1573 naar Wassenaar en steekt de Kerk, de molen en een aantal huizen in brand. De katholieke kerk is nooit herbouwd. De pastoor van Wassenaar vertrekt uit 's-Gravenhage. Heer Laurens neemt het roer over. Laurens krijgt bescherming van de geuzen in Gouda, Rotterdam en Delft en ten slotte in 's-Gravenhage waar hij tot 1574 blijft.

Tijdens het beleg van Leiden liggen Spaanse huurtroepen in Wassenaar. Waalse soldaten stelen oude brieven uit het kerkarchief maar boeren kopen voor veel geld in Leiderdorp en Koudekerk het archief terug. De anti-prinsgezinde M. Gasparus Langasius van de St. Maartenskerk in Zaltbommel is heel negatief over de Waalsche huurtroepen: 'zij leeffden als wilde mynsschen, sy schichten sich aen als die gheene, die noch Godt noch zijn gebot ontsagen, zy roeffden, staelen zonder eenyge discretie. Hier en was nyemandts vry, noch vryenden, noch vyanden; den eersten haes was de best in pant'. Zij stelen zelfs de heilige vaten en de heilige hostie van het altaar.

De pastoor van Wassenaar (Laurens?) denkt een week voor het ontzet van Leiden dat hij de kerkdienst kan hervatten. Hij koopt van de predikheren in 's-Gravenhage op 26 september 1574 misgewaden, kazuifels en manipels voor zijn Wassenaarse gemeente. Maar al snel blijkt dat van terugkeer naar Wassenaar als pastoor geen sprake meer kan zijn.

Jonker Aelbert van Raephorst, de jongere broeder van de in 1568 overleden balling Herbert, treedt na het ontzet van Leiden op de voorgrond. Hij wil geen katholieke geestelijke meer worden. Hij is geus geworden. Hij wordt dijkgraaf van Rijnland op 4 november 1575 en probeert de nieuwe leer in Wassenaar te verspreiden. In 1577 en daarna overlegt hij regelmatig met de hervormde kerkmeesters, eerst om een predikant te beroepen en daarna om de kerk te herbouwen.

De geuzentijd is dan afgelopen. De staat vergoedt zonder enig voorbehoud de schade van katholieke kerk, zelfs de in 1574 gekochte misgewaden. In Wassenaar is zelfs gezamenlijk (katholiek en protestant) 'verteringen gemaakt op kerkekosten'.

De vroegere pastoor krijgt op 25 mei 1575 van de Staten van Holland een jaargeld 'in aensieninge van den ouderdom des suppliants ende dat deselve is staende ter goeder name ende fame', plus een vergoeding. In de zomer van 1580 overlijdt hij. De klok van de Grote Kerk in 's-Gravenhage wordt voor hem geluid. In Wassenaar krijgt hij een graf op kosten van de kerk.

W. A. Beelaerts - samenvatting Marcel Tettero


Wat is zijn drijfveer?

Vernielde Raephorst beelden uit overtuiging of was de drijfveer familietrots en gekrenkte eerzucht? De oude Willibrorduskerk heeft in 1566 al 50 jaar een raam van gebrand glas met het wapen van Raaphorst en het onderschrift vrouwenschaeck, een herinnering aan de zoen van Gerrit van Raephorst. Hij is veroordeeld wegens de gewelddadige ontvoering van de minderjarige Catharina de Grebber-Van Tetrode.

Hoe het zij, heer Herbert rukt beelden omver en vernielt beide altaren in de kapellen van Raaphorst en Kralingen. Maar de bevolking doet niet mee, althans zo blijkt uit verhoren van de Bloedraad. J. Smit, commies bij het algemeen Rijksarchief, publiceert in 1922 de verhoren in zijn boek Den Haag in de Geuzentijd.

De verhoren geven een goed beeld van Wassenaar in de jaren 1566 en 1567. (Dossier r, waarop staat: Informatie genomen bij ons Arnoult Sasbout raedt ordinaris in den hove 1) Rijksarchief Brussel: Papiers d'Etat et de l'Audience, no. 523 (Conseil des Troubles no. 29), fol. 207 e.v. van Hollant ende Johan Bapta de Tassis, als gecommitteert bij der Excellentie van den Hartoge van Alva, Marcgrave van Coria etc. capiteyn generaal etc.

Kaart van Egmond
Herbert van Raephorst verstoort met Arent van Duivenvoorde een kerstviering in de abdij van Egmond. Hier ontmoette hij ook Hendrik van Brederode en Lodewijk van Nassau, broer van Willem van Oranje.

Dit dossier meldt dat de gecommitteerden beginnen de baljuw van Wassenaar uit 's-Gravenhage te horen. Dat gebeurt op 26 december 1567. Uit het verbaal:

Jan Pijnsz., baljuw van Wassenaer, out LVI jaeren, seyt bij zijnen eede int stuck van zijn offitie gedaen, dat hij es hooftoffitier van wegen den Grave van Ligny als heere van Wassenaer (Maria, erfdochter van Wassenaer, was in 1525 aan den Zuid-Nederlandschen edelman Jacques de Ligne uitgehuwelijkt, uit welken echt graaf Philips de Ligne, hier bedoeld, werd geboren.) over die dorpen van Wassenaer, Voorschoten, Valkenburch, Catwijck opten Rijn, Catwijck op Zee ende halff Oestgeest, ende ambachtsheer over den dorpen van Voorburch, Leyderdorp, geheel Oostgeest ende van Zassem.

Seyt voorts, dat hij nyet weet, datter yemant meer in den voors. dorpe van Wassenaer absent is uuyt cause van trouble tvoorleden jaere gebeurt... dan Herpert van Raephorst, heer van Raephorst, ende mach absent geweest zijn zes ofte zeven ofte acht maenden, - dyen hij voor zijn vierschare heeft doen roepen, overmits hij Raephorst gedemolieert hadde twee aultaeren in de kercke van Wassenaer, d' eene in de Capelle van Raephorst ende d' ander hout hij te wesen die Capelle van Cralingen, ende uuyt andere saecken ende insolentien bij hem ten tijde van de voors trouble bedreven..

Seyt voorts, dat hij wel gehoort heeft, dat binnen den dorpe van Wassenaer, naer die voors. troublen begonnen zijn geweest, mede gewoont heeft ende mit zijn huysfrouwe huys gehouden enen Joncker van Assendelft, wesende die zoon van den heere van Gioudriaen, die hem naderhant mede buyten Wassenaer vertrocken heeft. Ende laet hem duncken, dat hij mede gehoort heeft, dat hij een zijn kindt soude hebben laten doopen bij de nyeuwe predicanten... seggende dat dieselve Raephorst teerde ten huyse van de schout van Wassenaer ende op zijn huys geen familie ofte huys en hielt.



Daarna is op 30 December 1567, in 's-Gravenhage, de schout van Wassenaar, Boudewijn Jansz., aan de beurt. Hij is ongeveer 77 jaar en 'schout over den dorpe van Wassenaer ende 't ambacht van Zuytwijck'.

zeyde, dat Joncker Herpert van Raephorst alsnoch absent es ende vertrocken uuyte voorsz. dorpe nae Wezel toe, daer hij hem onthouden soude... ter cause van brekinge van outaeren in de capellen binnen die kercke van Wassenaer... heeft wel gesien datte oultaeren an twee gesmeten zijn geweest, mer zijn nu wederom opgemaect bij Aelbrecht van Raephorst zijnen broeder, ende ging die spraeck mede, dat die voorn. Herpert den pastoir van Wassenaer in de kercke omtrent den selven tijt geslegen hadde, uuyt dien (soe hij mede heeft hooren seggen), datte pastoir op hem gekeven hadde, overmits die voorn. Herpert hadde den organist opte orgelen doen spelen onder die elevatie het lydeken: Vive les Geux.

Heeft oick wel hooren seggen, dat die voorn. Herpert mede int huys van Ariaen Philipsz. tot Wassenaer was, als die predicare monnick alhier uuyten Hage een coorde bij een vant geselschap om den hals geworpen worde, mer heeft hij deposant gehoort, dat men denselven Herpert daervan ontschuldichde. dat terwijle hij Assendelft tot Wassenaer woonde, zijn kindt heeft laten doopen in de Geusenkercke, die zij getimmert hadden buyten die stadt Leyden, ter plaetze daert Leproeshuys eertijts plach te staen, ende dat oick zijn huysvrou, doe zij van kinde ter kercken soude gaen, haer met een schuyt van Wassenaer lyet voeren na de voorsz. Geusenkercke, daer zij haer kerckganck dede, twelck uuyt dien gebeurde (soe hij hoorde seggen) overmits Assendelft zijn kindt bij de pastoir van Wassenair in Duyts gedoopt wilde hebben, twelck die pastoir nyet doen en wilde...

Seyt, dat hij... die voorn. Raephorst... genouch beroyt hout, ende dagelicx tot Wassenaer opte banck sadt drinckende, van smorgens vroech tot savents late, soe datte vrou, daer hij tot Wassenaer ten huyse lach, al bij de tachtentich gulden aen hem ten achteren es... dan heeft die voorn. Raephorst hem wel gesolliciteert om mede te preken totte nyeuwe predicant te willen gaen, mer heeft hij deposant daer toe nyet willen verstaen.

 

Admiraal Lumey verovert Den Brielle
De huiskapelaan van de heren van Wassenaar, Dirk Woutersz van Catwijk, zou de tekening van Lumey (hierboven) hebben gemaakt.

Daarna komt de pastoor van Wassenaar aan het woord. Dat is heer Dirk Woutersz. Hij is al jaren huiskapelaan bij de heren van Wassenaar en verblijft meestal in een huis aan het Lange Voorhout in 's-Gravenhage. Hij is omstreeks 1504 in Katwijk aan den Rijn geboren en woont in 1528 in 's-Gravenhage, waar hij het testament van Vrouwe Jeanne van Halewijn, vrouwe douairiere van Wassenaer, mede ondertekende. In 1534 wordt hij, na het overlijden van Mr. Jacob Dirksz. van der Goude, pastoor in Wassenaar. Het werk laat hij echter over, zoals toen gebruikelijk was, over aan een plaatsvervanger om zich voornamelijk te wijden aan historische en genealogische onderzoek.

In de jaren 1566 en 1567 treedt hij zelf in zijn gemeente op en aarzelt niet zijn parochianen voor te gaan. Hij moet een waardig en algemeen geacht man zijn, zoals in hieronder blijkt.

Zijn verhoor had 2 januari 1568 eveneens te 's-Gravenhage plaats. Heer Dirck Woutersz., pastoir tot Wassenaer, out omtrent LX111 jaeren, seyt in verbis sacerdotii (sic!), dat hij deposant pastoir geweest es tot Wassenaer van 't jaer van XXXV aff...

zeyde dat hij van zijn ondersaeten ende parochianen nyemant en weet, die hem geabsenteert hebben... dan eenen Joncker Harpert van Raephorst, die geene die hem absent gemaect heeft in de vasten lestleden, ende es notoir binnen den dorpe van Wassenaer, dat die selffde Raephorst twee outaeren in twee capellen heelt gedemolieert deene inde Capelle (Gecursiveerd zijn hier de in het origineel onderstreepte woorden) die men noempt van Cralingen ende dander van Raephorst, ende geschiede tselve een wijl tijts naedatte kerkebrekinge hier in Hollant begonst was (dus omstreeks september 1566), op eenen avont nae sinte Annenloff terstondt nae die vesper gedaen was, welcke Raephorst een deure ofte twee van de kercke mit sijn dienaera hadde doen waernemen om dat die nyet gesloten en soude werden, ende soe hij deposant uuyte kercke vertrocken was, hoorde hij datter Raephorst angevallen was mitte zijnen, tot brekinge van de selve oultaeren, die hij deposant oick sanderen daechs vant geheel gedemolieert, ende dat hij die steen van een van de oultaeren op zijn wijffs graff hadde doen leggen, welcke aultaeren altans nu weder gerepareert zijn bij Aelbrecht zijn broeder.

Seyt, dat mede op Sinte Matheusdach lestleden was een jaer (t. w. 21 September 1566), opter orgele binnen die kercke bij de organist aldaer voor 't beginnen van hoochmisse vergadert es geweest die voorn. Raephorst, ende zoo hij hoorde seggen eenen Mr. Symon Schermmeester, Fritz van Egmondt ende noch eenige anderen, die hij nyet en weet, singende ende spelende aldaer opten orgel het lydeken Vive les Geux, drinckende ende veel quaet gelaets toenende, dan zoet tijt was om die misse te beginnen dede hij deposant zoe veel, dat zij een wijl tijts op hielden, maer onder die elevatie van de misse worde het selve lydeken aldaer wedergespeelt ende gesongen, als hij deposant hoorde, ende die kryucke mit biers, die zij bij hem hadden om te drincken, vertoent ende opgebeurt (als hij hoorde seggen) tot groot schandale van alle menschen, ende soe hij deposant nae de misse uuyt was badt die voorn. Raephorst van dese ende gelijcke saecken te willen desisteren, hem daertoe doende eenige vermaninge heeft die voorn.

Raephorst wesende beneden in de kercke hem een slach voor zijn aensich gegeven, seggende dat hij deposant nyet laten en wilde misse te doen, twelck hij rekende affgoederie te wesen, ende oick andere daer toe hielt om gelijcke affgoederie te doen, met meer diergelijcke woorden, zoe hij deposant van te vooren hem geantwoort hadde dat misse te doen geen affgoderie en was, maer te sondigen in den tempel Godtsaffgoderie was, daer op hij Raephorst hem den voorsz. eersten slach gaff (Bij dit gedeelte van het verbaal staat een marginale streep) ende nyet jegenstaende hij deposant deerste slach verdragen hadde, protesterende van injurien van dat hij in kercke van hen geslagen werde, reitereerde dieselve Raephorst den slach met zijn vuyst an t ooge ende 't voorhoft van hem deposant, sulx dat hij deposant achter over ter aerde viel, hoe wel hij hem laet duncken, dat hij bij eenige gesustenteert werde, seggende mede daer bij die voorn.

Raephorst, dat hij hem deposant om een haer deursteecken wilde, ende nae hij deposant bij zijn Capellaen van der aerde opgebeurt was gingen tsamen naer huys toe, ende waeren die persoonen vooren bij hem genomineert daer mede present doe tselve geschiede, spoegende hij deposant anders nyet dan bloet, doen hij buyten die kercke was. Seyt dat op Sinte Agnitenavont lestleden (T. w. 20 Januari 1567) zekere ongeregeltheyt getoont werden tot Wassenaer bij eenen Edelman uuyt Gelderlant genoempt Mommer gelogeert wesende bij de Heere van Raephorst met eenen Priester uuyt Gelderlant, die welcke versochte an hem deposant denselven priester op stoel in de kercke te mogen brengen om te predicken, mer soe hij deposant hem tselve weygerde vraechde die selve Mommer hem deur wiens last hij dat dede, daer op hij deposant antwoorde dat hijt dede deur expresse last van den Grave van Ligne zijn Meester, ende die grave van Egmondt, versouckende weder hij deposant an denselven Mommer, deur wiens last hij Mommer tselvean hem versouckende was, maer en wilde hem tselve nyet seggen, ende hadde die selve priester oick eenige woorden om op stoel te mogen comen, willende oick mitte selve capellaen disputeren van eenige saicken der religie aengaende, daer toe die capellaen nyet verstaen wilde, hem renvoyerende tot die van Loven, ende lyeten die voorn.

Mommer ende priester die spraeck genouch gaen, datte priester sanderen daechs opte stoel soude comen, maer heeft hij deposant deur zijn naersticheyt soe an de Schout als an de Bailliu van Wassenaer soe veel gedaen ende oick met eenige buyren daer van gesprocken hebbende, die hem assistentie gelooft hadden, dattet selfde belet es geweest, zoe hij deposantanders sorchde dattet ter qualyken gegaen soude hebben, ende indien die priester op stoel gecomen hadde zijne adherenten vorder tot kerckschendinge geprocedeert soude hebben, als hij deposant naderhant verstaen heeft, dat zij eenige op haer handt hadden om sulx te doen, van welck feyt hij deposant eens getuycht heeft voer Jacob de Jonge, Rentmeester van der Grave van Ligny, daertoe hij hem vorder refereert.

Is voorts gebeurt op een anderen tijt geduyrende deze troublen datte voorn. Raephorst gesonden heeft zijnen dienaer an hem deposant vereyschende een kelck van een de voorn. capellen, als Cralingen, ende alsoe hij deposant seyde van geen kelcken te weten, dreychde die voorn. dienaer hem deposant dattet zijn Meester Raephorst hem deposant wel soude doen seggen; ende verstaet hij deposant dat daerna twee kerckmeesters als Jan Dircxz. Keth ende Adriaen Gerrits tOosdorp ontbooden zijn geweest bij de voorn. Raephorst om mitte voorsz. kelck in zijn herberge te comen, gelijck zij ooick gedaen hebben, hoe wel uuyt vrese (zoe zij seggen) ende werde bij de voorn. Raephorst aldaer uuyte kelck gedroncken, rontomme bij de geene die daer bij waeren ende oick bij de kerckmeesters.. . .

Seyt voorts dat mede gebeurt es, die voorsz. troubelen geduyrende, eenen predicaren monnick alhier uuyten Hage geprect hebbende binnen die kercke van Wassenaer, ende tvolck enige vermaninge gedaen hebbende, om die geusen predicant nyet te volgen, ontbooden es geweest bij de voorn. Raephorst ende andere geselschap in de herberge daer hij sat, geadverteert wesende bij den organist van Wassenaer genaempt Lenaert van de voorsz. predicaige, die de monnick sulcx als vooren gedaen hadde, al waer nae hij deposant heeft hooren seggen (soe hij deposant doen ter tijt in den Hage was) veel insolentien die voorsz. monnick aengedaen werde, hem gevende bospoyer ende andere vulicheyden in zijn dranck, die hij voor sulcke predicatien, die hij gedaen hadde, moste drincken, dreygende voorts den voorsz. monnick mit een coorde op te hangen, als men breder uuyt den voorsz. monnick ende anders sal mogen verstaen.

Seyt dat ten selven voorn. tijde mede binnen den dorpe van Wassenaer wonachtich was mit zijn huysvrouwe eenen Joncker Cornelis van Assendelft, zoon van wijlen mijnheer van Gouryaen, die seder oick uuyten dorpe mit zijn huyssvrou, mitter woon vertrocken es, sonder te weten waer, van den welcken hij deposant anders nyet en soude weten te seggen . . . . dan dat zijn huysvrou bevallen wesende van kinde tot Wassenaer, hij versocht hadde an de Capellaen van hem deposant zijn kindt te willen kestenen op ter geusen maniere twelck hij deposant van zijn Capellaen verstaen hebbende, geweygert heeft gehadt, waerdeur heeft die selve Assendelft zijn kindt laten doopen in der geusenkercke buyten Leyden; ende hadtie die voorn. Assendelft oick zijn Capellaen voorgehouden ende willen induceren, omme te willen predicken ende hem dragen nae de geusen manieren, belovende hem wonderlijcke dingen, dan heeft die capellaen daertoe nyet willen verstaen, welcke capellaen genoempt Heer Dirck naemaels pastoir geworden es tot Homade buyten Leyden; sonder dat hij deposant weet, off die voorn. Assendelft present geweest es doet voorsz. spul in de kercke opte orgele gespeelt werde dan nyet, dan heeft wel hooren seggen, dat hij mede present was in der herberge, doen die voorsz. insolentie an de monnick bedreven werde; sonder dat hij deposant oick yet voorder van den voorn. van Assendelft soude weten te verclaren.

De gecommitteerden zijn daarna naar Wassenaar gegaan, waar zij op 12 januari 1568 de beide kerkmeesters verhoren.

Jan Dircxz. liet Kerckmeester vant voorleden jaer binnen den dorpe van Wassenaer, out omtrent XLV jaeren, seyt bij den eede int stuck van zijn officie gedaen, dat nu geleden een jaer (sonder den tijt juyst onthouden te hebben) hij deposant ontboden es geweest hier binnen Wassenaer om te comen bij Herpert van Raephorst, ende vant hem ten huyse van Adriaen Philipsz., alwaer die selve Raephorst hem voorhielt van te hebben die kelck van der Capelle van Cralinge, die hij zeyde hem toe te comen.

Ende soe hij deposant tselve nyet gaerne en dede ende die voorn. Raephorst die selve wilde hebben, begeerde hij deposant mit Adriaen Gerritsz. zijn mede kerckmeester te spreken, ende gingen onder hem beyden tsamen den schout daervan spreken, die hemluyden nyet veel en wiste te seggen, maer sondt hemluyden an den pastoir, nyet wetende off zij die pastoir selver spraken, dan off zij daer sonden, maer nae zijn onthoudt hadde die pastoir geseyt datter een was, maer dat die behoorde an de kercke te blijven, ende gingen daarnae ten huyse van den coster, hem vragende, off hij die kelck wel kende, ende zoe hij zeyde Ja, zeyde hij deposant mit dander kerckmeester, dat hij die wilde senden tot eenen Aechte Joosten dochter wesende een suster van de huysvrou van hem deposant, hopende dat zij mitter tijt hem die kelck noch ontleyt souden hebben, ende zee zij weder ontbooden werden bij Raephorst, ende hij begeerde eyntlijck die kelck te hebben, hebben zij hem die gebracht ten huyse van de voorscreven Adriaen Phiiipsz.,

aldaer hij sath ende dranck met eenich geselschap, daeronder dat hij gelooft, dat eenen Mr. Symon Schermmeester van Haerlem was, ende noch eenen jonge geselle van omtrent XIIII ofte XV jaeren out, die men noempde Duvenvoorden, sonder te weten wiens zoon dattet was, ende naer zijn onthout was daermede bij Aelbrecht van Raephorst zijn broeder wesende geestelijck, maer geen priester (sonder datter Cornelis van Assendelft bij was nae zijn goetduncken) mit noch eenige andere die hij nyet onthouden en heeft, ende ging die waert Adriaen Philipsz. off ende aen, ende van gelijcken Maritgen Lenaertsdochter, zijn huysvrou, ende noch Nee1 Joris, moeder van den voors.

Ariaen Philipsz. Ende nae zij die voorn. Raephorst den kelck overgelevert hadden, begonst hij daer uuyt te drinken, ende dander, die daer bij waren, mosten mede daeruuyt drincken, ende zijluyden kerckmeesters mede, willende vandaer nyet gaen, zoe hij hemluyden gelooft hadde den kelck wederom te geven, ende wat instantien dat zij deden om den kelck wederom te hebben, ging nochtans Raephorst mitte kelck ten huyse van de schout, daer hij sliep, en presenteerde den kelck eenen Neeltgen Garbrantsdochter, waerdinne van den huyse, daer die schout mede wonachtich was. Maer zoe zij kerckmeesters tselve hoorden, versochten aen Raephorst om die selve hem weder gerestitueert te worden, twelck Neeltgen voorsz. oick zeyde, dat hij behoorde te doen. Ende gaff die voorsz. Raephorst hemluyden kerckmeesters die kelck, bevelende dat zij die t yemant over en souden geven, maer die bewaren totdattet het een offte ander soude zijn oftewil dehetselve aen hemluyden kerckmeesters verhaelen, twelck zij genootsaect zijn geweest hem toe te seggen ende sulx te dotn. Ende hebben deurdien die kelck gebracht ten huyse van Aechte Joosten, daer die noch es.. . . Seyt nyet present geweest te zijn doen Raephorst die oultaeren vernielde, maer doent al gedaen was, versocht Raephorst an hem den outaersteen te willen brengen op die werff van de schoute, maer heeft hij deposant tselve geweygert, daertoe hij ander volck kreech, die het deden.

Seyt wel gehoort te hebben, dat Heer Cornelis van Zonnevelt capellaen van den voorn. Raephorst mede besich geweest es over 't breecken van de voorsz. outaeren, mer en heeft hij deposant tselve nyet gesien, die wel een paer maenden wech geweest es, maer vandage wederom int dorp geweest es, ende somtijts hem hier tot Wassenaer onthoudende es, somtijts tot Leyden, nyet wetende off hij van den Biscop die hant op het hooft gecregen heeft, dan nyet. Ende en weet nyet datte selve Heer Cornelis eenich goet heeft, maer mach eenig geestelijck goet hebben, dat hij nyet en weet, waer dattet leyt.

Seyt nyet present geweest te zijn, daer die voorn. Raephorst op dorgelen soude hebben doen spelen het liedeken Vive les Geux, onder delevatie van de misse, maer es notoir ende kennelijck theele dorp doer, dattet selve geschiet es, alst oick es van dat die voorsz. Raephorst den pastoir een hort gaff met zijn arm, dat hij ter aerde onder die voet viel, sonder tselve gesien te hebben.

De tweede Kerkmeester verklaart:

Adriaen. Gewitsz., kerckmeester t voorleden jaer binnen Wassenaer, out omtrent XLV jaeren, seyt bij zijnen eede, dat waer es, dat geleden min ofte meer dan een jaer die voorn. Herpert van Raephorst gesonden heeft aen hem deposant ende zijn voorgaende macker als kerckmeesters tsamen, sittende drincken ten huyse van Neel Jacobsdochter ofte die schout van Wassenaer, begerende, dat zij hem wilden brengen den kelck van Cralingen.

Ende alsoe zij hem selven gingen sprecken ten huyse van Ariaen Philipsz., daer hij was, ende hem gaeren ontgeven hadden van de kelck nyet te hebben, ende wilde hij Raephorst nochtans daertoe nyet verstaen, seggende dat het zijn kelck was ende dat zfj hem die brengen souden, ofte hij wiste wat hij met hemluyden te doen hadde; ende soe zij tselve nyet en konsten ontslegen zijn, naer zij met malcanderen gesprocken hadden, ende oick Raephorst belofte gedaen hadde den voorn. Jan Dircxz. den kelck weder te restitueren, hebben zijluyden den kelck hem ten voorsz. huyse gebracht, die hij vol dede schencken ende daeruuyt dranck mit het geselschap, daeronder dat was eenen jonge genoempt Duvenvoorde, sonder hem anders te kennen ende sonder datter oick eenige andere geselschap van Edelluyden bij was, dan Mr. Symon die schermmeester ende die waert ende waerdinne van den huyse, ende mosten zijluyden kerckmeesters mede daeruyt drincken,

wachtende na den kelck om die wederomme te nemen, ende zoet laete in den avont viel, cregen zij dien avont den kelck wederom ende brachten die ten voorsz. huyse van Neel, maer wilde Raephorst die patene van den kelck behouden, ende die kruecken, ende mostart inne doen haelen, maer ten laesten cregen zij die mede ende des anderen daechs wel vroech versochte Raephorst van Neel voorsz. die kelck te hebben, daerdeur zijluyden kerckmeesters bij Neel ontboden werden ende nae veel woorden over ende weder over, nyettegenstaende dat Raephorst die kelck wilde hebben, worde zoeveel bij hemluyden kerckmeesters gedaen, dat zij die kelck weder in heur handen cregen onder beloften nochtans, die zij hem doen mosten dat zij die nyemant over en souden geven dan hem, waerop Jan Dircxz. die kelck overgenomen heeft, wien hij Raephorst belooft hadde die kelck te restitueren, ende heeft Jan Dircxz. die gebracht, zee hij verstaet, ten huyse van Aechte Joosten, daer die noch rust, zoe zij uuyt vrese die nyet en hebben durven wederomme geven ende oick nyemant daernae getaelt en heeft.

Seyt kennelijck tgeheele dorp genouch te wesen (hoe wel hijt nyet gesien en heeft), datte voorschreven Raephorst die voorsz. twee outaeren offgebrocken heeft, ende mit hem die voorsz. heer Cornelis zijn capelaen, die mede een wiel tijts wech geweest es, dan heeft hij wel gesien. datte outaeren heel geslecht zijn geweest, ende die bancken, die rontomme gemaect waeren. Ende men seyt, datter mede een metzelaer, genoempt Andries Vincentsz besich over was, die daer genouch bij Raephorst toe gedwongen werden, als men zeyt.

Seyt nyet present geweest te zijn, daer die voorsz. Raephorst opte orgelen soude hebben doen spelen als voren ; noch daer die pastoir gesmeten werde, dat (lees: dan) heeft hetzelve sulx als vooren van den pastoir wel gehoort. Was oick nyet bij, doe Raephorst den monnick uuytten predicarenclooster in den Hage qualijck getracteert soude hebben, maer heeft wel hooren seggen, dat hij den monnick op wilde doen hangen, ende datter die voorsz. Mr. Symon schermmeester een goet hulp toe was, ende datter Fritz van Egmondt oick bij was, maer van den voorsz. van Assendelft en weet hij nyet, noch wie dander waeren. . . .

Verder werden daags daarna in Wassenaar nadere informatie ingewonnen, voornamelijk ter zake van de goederen van Jonker Herbert van Raephorst, maar ook werd nog de herbergier gehoord, te wiens huize de miskelk was ontwijd en de monnik geïsoleerd: Adriaen Phizippsz.(Ten huize van diens weduwe Apollonia Maartensdr. vergaderde in 1577 e.v. jaren het nieuwe Kerkbestuur en kwam de eerste Predikant preken), out omtrent XXVIII jaeren, seyt, gevraecht zijnde, wie der present geweest es, doen uuyte voors. kelck tzijnen huyse bij Raephorst ende andere gedroncken werde, seyt eede die Cornelis Assendelft daer nyet te zijn, maer wasser mede eenen Mr. Symon Schermmeester jonge, men noemde Duvenvoorde, uuyt Gelderlandt, sonder dat anders yemandt sonderlincx naeme daerbij dan Kerckmeesters.

Seyt, gevraecht zijnde opte voors. insolentie an den monnick uuytten Hage tzijnen huyse gepleecht, dat hij daervan nyet en soude weten te seggen, zoe hij opte camer nyet en was, doen tselve gebeurde, dan hoorde wel seggen, dat zij den monnick een coorde om den hals geworpen hadden, ende gedenckt hem wel, dat onder tselve geselschap was Herpert van Raephorst, Aelbrecht van Raephorst, zijn broeder, Fritz van Egmont, Cornelis van Assendelft; ende Mr. Symon Schermmeester quam tegens den avont mede int geselschap, zoe hij van te vooren bij ander geselschap tzijnen huyse was geseten.