Home

Het leger in de Tachtigjarige Oorlog
1568 - 1648
Spaanse soldaten oppermachtig in het veld

Aanvallen! Roepen de soldaten tegen elkaar Legers met beroepsmilitairen verdwijnen langzamerhand na de ondergang van het Romeinse rijk. Maar in de Middeleeuwen verschijnen ze toch weer in de Lage Landen.


De ridders worden de belangrijkste krijgers. Zij zijn de voorhoede, zij bijten het spits af. Zij zorgen voor hun eigen, kostbare wapenrusting en hun paarden. Ze vormen de cavalerie, waaronder we tegenwoordig de tanks verstaan.

.

Sociaal
Maar ridders hebben ook een belangrijke bestuurlijke en een sociale taak. Zij vormen de adel. Wanneer zij gaan vechten verplichten zij hun horigen, meestal boeren, mee te gaan. De horigen vormen het voetvolk, de knechten, de infanterie. In de late Middeleeuwen, tijdens de Tachtigjarige Oorlog, ontstaan een nieuwe vorm van vechters: huurlingen (in het Duits: Söldner waarvan het woord soldaten is afgeleid). Rijke edelen huren deze beroepssoldaten om voor hem te vechten. Maar de kern van het leger is de ruiterij. De ridders met hun hulpen: knapen.

Lansen en harnassen spelen een belangrijke rol in hun wapenrusting. Alleen ridders kunnen zich de kostbare harnassen en paarden veroorloven. Het voetvolk gebruikt veel wapens die op gereedschap uit de landbouw lijken. In vredestijd zijn er meestal geen legers. Ze kosten alleen veel geld.



Hoe gaat een veldslag?

Voor de slag begint wordt het leger in slagorde opgesteld. De piekeniers vormen het centrum. Zij stellen zich in een carré op en worden bataillons genoemd. De piekeniers vormen het oudste en belangrijkste deel van de infanterie. Zij staan met hun lanzen voortdurend klaar voor de aanval, maar ook voor de verdediging. De musketiers hebben veel tijd nodig om na ieder schot hun wapen opnieuw te laden.

De grootste bedreiging voor de infanterie is de cavalerie. Een deel van de infanterie moet in een gesloten formatie blijven om een centrum van weerstand te vormen. Op dit centrum kunnen andere eenheden terugvallen. Zij garanderen een veilige terugtocht. De kurassiers worden bij voorkeur vaans- of compagniesgewijze in blokken, escadrons, Op één of op beide vleugels in het centrum opgesteld.

Zijn de legers eenmaal tegenover elkaar opgesteld, dan beginnen eerste de schermutselingen met het doel de vijandelijke opstelling te verkennen en het moreel te polsen. Voor dit doel worden de harquebusiers (afbeelding rechts) ingezet. Na de schermutselingen, die soms uren kunnen duren, begint de eigenlijke slag die kort duurt.

Reserve
Eenmaal in gevecht is een afdeling infanterie of cavalerie heel kwetsbaar voor een verse tegenstander. Een kleine intact gebleven troep kan in de slag een onverwachte ommekeer brengen. Daarom wordt tot het laatste moment een kleine groep ruiters in reserve gehouden.

Prins Maurits brengt de sterkte van de vanen terug tot 100 paarden, waardoor het aantal vanen kan worden uitgebreid. In 1635 zijn in bet Staatse leger tachtig vanen opgenomen. Het is de gewoonte in het veld drie tot vier vanen in een regiment onder te brengen. De vanen, bestaande uit Hollandse, Vlaamse, Waalse, Franse, Engelse en soms zelfs Italiaanse ruiters, en de regimenten dragen geen nummers, maar worden genoemd naar hun commandant, bijvoorbeeld ritmeester Jhr. Van der Noot of Kolonel Van Reede.
(bron: cavaleriehistorie)

Artillerie en cavalerie leveren veel problemen op
in het drassige Holland


De opstandelingen komen in de Tachtigjarige Oorlog steeds geschut tekort bij belegeringen. Gouverneur Arend van Dorp van Goes vraagt Van Oranje tevergeefs om geschut en moet er uiteindelijk zelf vier aanschaffen in Middelburg. Bij de belegering van kasteel Wouw stokt de opmars omdat op vijftien kanonnen uit Antwerpen moet worden gewacht in 1583. Steden in Holland lenen zelfs stukken aan elkaar uit. Een opsteker is dat admiraal Blois van Treslong van Zeeland tientallen kanonnen buitmaakt op zee.

De opstandelingen kampen vaak met een tekort aan goede trekpaarden en goed opgeleide kanonniers. Bij de Staatse aanval op Deventer is het geschut aanvankelijk te zwak voor een aanval.

Demonstratie kanonschieten op zondagmiddag in Bourtange
Foto boven:
Kanonnen bulderen in het grensgebied met Duitsland. Een demonstratie kanonschieten is 's zomers te zien op zondagmiddagen in Bourtange. Dit was in 2013. Foto Marcel Tettero

Ook voor de zware kurassiers, schutters te paard, is het drassige Nederland een probleem. De paardenhoeven zuigen zich vast in de natte bodem en dat niet alleen wanneer de dijken worden doorgestoken. De ruiters zijn afhankelijk van dijken en bruggetjes. Bovendien verbouwen boeren in de zeegewesten geen haver. Er komt nauwelijks hooi voor. Van Oranje houdt zijn grote veldtochten alleen in het zuiden en oosten van de Lage Landen.

De goedgeoefende Spaanse cavalerie is van doorslaggevend belang geweest tijdens de slag op de Mookerheide op 14 april 1574, tijdens de slag van Gembloux op 31 januari 1578, de slag op de Hardenbergerheide op 15 juni 1580 en tijdens de slag bij Noordhorn bij Groningen op 1 september 1581. De ruiterij is ook van belang tijdens de slag bij Amerongen (Utrecht) op 23 juni 1585. Spaanse cavalerie en infanterie vullen elkaar uitstekend aan en verrassen de Staatse tegenstanders keer op keer waardoor onder de opstandelingen vele honderden doden vallen.

De opstandelingen zijn echter uitstekend in een ongeregelde oorlogvoering ofwel guerrilla, wat in het Spaans letterlijk kleine oorlog betekent. Groepjes strijders overvallen de vijand. De opstandelingen nemen bijvoorbeeld in Xanten bij toeval de belangrijke legerleider Maarten Schenk, toen nog in dienst van Spanje, gevangen. Bij Venlo breken 120 lansiers en 30 ruiters door de Spaanse linies. Het lukt net niet stadhouder Parma, Alexander Farnese, gevangen te nemen.

Op 15 maart 1590 levert een gloednieuwe gieterij in 's-Gravenhage twee vuurmonden af. De Nederlandse artillerie is geboren. (bron: Oorlog, mijn arme schapen van Ronald de Graaf.)