Holland als grootmogendheid
1660
De oorlogen met Engeland kosten veel geld.
Het geweld was een ramp voor de handel.
De Raad van State maakte zich aanvankelijk
weinig zorgen en stuurde een begroting met
daarbij een kopietje van de Staat van
Oorlog naar de Staten Generaal. Of de Kamer
en de provinciebesturen even wat geld konden dokken.
Gaf je geld, dan kreeg je een fraaie herinneringspenning met daarop het wapen met de drie meerbladeren Holland betaalde 58 procent van de kosten voor de zeven provinciën. Soms schoot Holland de arme gewesten wat voor bij de betalingen. De begroting in 1643 bedroeg elf miljoen gulden (vijf miljoen euro). Negen jaar later was de staatsschuld maar liefst elf keer zo groot als het jaarinkomen. Na de eerste Engelse Oorlog in 1655 was de schuld verder opgelopen.
Voor een oorlog werden allerlei belastingen en accijnzen ingevoerd. In Leiden werd in 1666 extra haardstedegeld, een soort vermogensbelasting, geïnd voor de betaling van de tweede Engelse Oorlog. Burgers die vrijwillig meehielpen bij de inning kregen een penning (foto links). Op het detail (foto rechts) is het wapen van burgemeester P. van Zwanenburg van Leiden te zien. Zijn vader van een Van Zwanenburg; zijn moeder een Van Tetrode.
Detail van de munt: het wapen van burgemeester en schilder Swanenburg van Leiden
In de tijd dat de wegen onverhard waren
was vervoer over water het meest effectief.
Er werden kanalen gegraven: ruim 400 km
trekvaarten  waren er al in 1665.
Vervoer was veel goedkoper dan in omringende landen.
Haarlem telde in de Gouden Eeuw meer bedrijfstakken dan Leiden. In Leiden overheerste de lakennijverheid. Dat maakte de toen na Amsterdam, grootste stad van Holland kwetsbaar.
Haarlemmers
lieten vlas spinnen in Twente
terwijl Leiden koos voor
Tilburg. Na 1650 stak een
recessie de kop op, waarvan
alleen de Zaanstreek weinig
last had.
Een blekerij in Overveen
Tetterode:
Vlak buiten Haarlem werd linnen gebleekt. Tekening: Gerbrandt van den Eeckhout.
Stijfsel, blauwsel, zeep, karnemelk en wei werden gebruikt voor het bleken, waarvoor
bovendien zacht water nodig was en dat kwam uit de duinen. Het duurde niet lang of blekers
kwamen in conflict met brouwers die het Spaarn vervuild zagen mede door de blekers.
De brouwers lieten toen de duinrell (beek) die van Tetterode naar Haarlem stroomde
verbreden en noemden de beek voortaan de Brouwersvaart.