Home

'Het oudste volkslied op aarde'

Het Wilhelmus 1568 - 1572

Het oudste volkslied op aarde is het Wilhelmus. Marnix van St. Aldegonde of Dirck Volkertszoon Coornhert zou het hebben geschreven ergens tussen het uitbreken van de Tachtigjarige Oorlog in 1568 en het begin van de belegering van Haarlem in 1572. Het Wilhelmus is een ode aan Willem van Oranje. Pas in 1932 werd het lied officieel het Nederlandse volkslied.Marnix van St. Aldegonde

(bron: dr. A.C. den Besten Leiden, 1983)

Marnix van St. Aldegonde was vriend en adviseur van Willem van Oranje. Hij was letterkundige en had rechten en theologie gestudeerd. De schrijver van het Wilhelmus verdedigt in het lied het leiderschap van de Prins van Oranje. Het kan ook gezien worden als een propagandalied.

Het Wilhelmus is een naamdicht of acrostychon. Dit wil zeggen dat de eerste letters van elk couplet een naam of woord vormen. Dat was een populaire dichtvorm in de zestiende eeuw, in de tijd van de Rederijkers.

Dirck Volkertszoon Coornert (1522 - 1590) was de eerste Nederlandse schrijver die zich afvroeg wat de oorzaken waren van de toenmalige criminaliteit. Hij was filosoof, rechtsgeleerde en Dirck Volkertszoon Coornert (1522 - 1590)humanist. Tijdens zijn politieke gevangenschap zette hij in 1587 in het boek 'Boeventucht' zijn ideeen uiteen over een zinvolle wijze van strafoplegging, vrede en verdraagzaamheid. Coornhert is in 1590 in de St. Janskerk begraven.

Prins Willem van Oranje
(Dillenburg 25 april 1533 - Delft 10 juli 1584)

Willem van Nassau is de verpersoonlijking van de strijd tegen de Spanjaarden in de tweede helft van de zestiende eeuw. Zijn leven staat in teken van deze strijd en deze strijd heeft ook geleid tot zijn gewelddadige dood in 1584. Hij legde de basis voor het Nederlandse koningshuis zoals wij dat nu kennen. Het Wilhelmus is een ode aan de Prins en zijn strijd om Nederland tot eenheid te brengen.

W i l l e m v a n N a s s o u
Wilhelmus van Nassouwe
Ben ik, van Duitsen bloed, (Duits of diets)
Den vaderland getrouwe (vaderland = geboortestreek)
Blijf ik tot in den dood.
Een Prinse van Oranje
Ben ik, vrij onverveerd, (=zonder vrees)
Den Koning van Hispanje
Heb ik altijd geëerd.

In Godes vrees te leven
Heb ik altijd betracht,
Daarom ben ik verdreven,
Om land, om luid gebracht.
Maar God zal mij regeren
Als een goed instrument,
Dat ik zal wederkeren
in mijnen regiment.

Lijdt u, mijn onderzaten
Die oprecht zijt van aard,
God zal u niet verlaten,
al zijt gij nu bezwaard.
Die vroom begeert te leven,
Bidt God nacht ende dag,
Dat Hij mij kracht zal geven,
Dat ik u helpen mag.

Lijf en goed al te samen
Heb ik u niet verschoond,
Mijn broeders hoog van namen
Hebben 't u ook vertoond:
Graaf Adolf is gebleven
in Friesland in den slag,
zijn ziel in 't eeuwig leven
verwacht den jongsten dag.

Edel en hooggeboren,
Van keizerlijken stam,
Een vorst des rijks verkoren,
Als een vroom christenman,
Voor Godes woord geprezen,
Heb ik, vrij onversaagd,
Als een held zonder vreden
Mijn edel bloed gewaagd.

Mijn schild ende betrouwen (schild = beschermer; figuurlijk)
Zijt Gij, o God mijn Heer, (betrouwen = vertrouwen)
Op U zo wil ik bouwen,
Verlaat mij nimmermeer.
Dat ik doch vroom mag blijven,
Uw dienaar t`aller stond, (t`aller stond = op elke tijd)
De tirannie verdrijven
Die mij mijn hart doorwondt. (doorwondt = verscheurt)

Van al die mij bezwaren
En mijn vervolgers zijn,
Mijn God, wil doch bewaren
Den trouwen dienaar dijn,
Dat zij mij niet verassen
in hunnen bozen moed,
hun handen niet en wassen
in mijn onschuldig bloed.

Als David moeste vluchten
Voor Sauel den tiran,
zo heb ik moeten zuchten
als menig edelman.
Maar God heeft hem verheven,
Verlost uit alder nood,
Een koninkrijk gegeven
in Israël zeer groot.

Na 't zuur zal ik ontvangen
Van God mijn Heer dat zoet,
Daarna zo doet verlangen
Mijn vorstelijk gemoed:
Dat is, dat ik mag sterven
Met eren in dat veld,
Een eeuwig rijk verwerven
Als een getrouwen held.

Niet doet mij meer erbarmen
in mijnen wederspoed
dan dat men ziet verarmen
des Konings landen goed.
Dat u de Spanjaards krenken,
o edel Neerland zoet,
als ik daaraan gedenke,
mijn edel hart dat bloedt.

Als een prins opgezeten
Met mijner heires-kracht,
Van den tiran vermeten
Heb ik den slag verwacht,
Die, bij Maastricht begraven,
Bevreesde mijn geweld;
Mijn ruiters zag men draven
Zeer moedig door dat veld.

Zo het den wil des Heren
Op dien tijd had geweest,
Had ik geern willen keren
Van u dit zwaar tempeest.
Maar de Heer van hierboven,
Die alle ding regeert,
Die men altijd moet loven,
En heeft het niet begeerd.

Zeer christlijk was gedreven
Mijn prinselijk gemoed,
Standvastig is gebleven
Mijn hart in tegenspoed.
Den Heer heb ik gebeden
uit mijnes harten grond,
dat Hij mijn zaak wil redden,
mijn onschuld maken kond.

Oorlof, mijn arme schapen
Die zijt in groten nood,
Uw herder zal niet slapen,
al zijt gij nu verstrooid.
Tot God wilt u begeven,
Zijn heilzaam woord neemt aan,
Als vrome christen leven,-
't zal hier haast zijn gedaan.

Voor God wil ik belijden
En zijner groten macht,
Dat ik tot genen tijden
Den Koning heb veracht,
Dan dat ik God den Heere,
Der hoogsten Majesteit,
Heb moeten obediëren
in der gerechtigheid.

Bron: www.wilhelmus.nl

Home