Home

De uitbreiding van het archief van Haarlem


in de Janskerk
Vorige pagina

Voorbereiding
Gemeentearchivaris Drs. N.M. Japikse voorspelt in een brief van 6 mei 1968 aan ir. J.J. Fuykschot (technisch directeur van openbare werken) dat het archief te klein dreigt te worden. De brief bevat een programma van eisen voor de uitbreiding van het archiefdepot en verbetering van de accommodaties voor het geval het archief in de voormalige Janskerk gevestigd blijft. De locatie van het gemeentearchief in de Janskerk staat geruime tijd ter discussie. Een tijdlang is overwogen om het A. Koopman uit Heemstede fotografeert in 2000 de sloop van de Janskliniek gezien vanaf de Ridderstraat gemeentearchief samen met het Rijksarchief van de provincie Noord-Holland onder te brengen in een nieuw gebouw in Schalkwijk. Maar de gedachte het archief in de Janskerk te handhaven wint steeds meer terrein. Uiteindelijk beslist de gemeenteraad op 21 februari 1973 tot uitbreiding van het bestaande archief in de Janskerk. Tegen dit verbouwingsplan heeft de Rijksdienst voor de Monumentenzorg grote bezwaren. ``De Janskerk is een gaaf specimen van een tweebeukige kloosterkerk uit het begin van de 14de eeuw. Door het inbouwen van een archiefbergplaats van gewapend beton met gemetselde muren in de hoofdbeuk gaat de inwendige ruimtewerking van de kerk geheel verloren``.

Bovendien vreest de provincie dat door het bouwen van de grote bergplaats ernstige problemen voor de kerkfundering en de muren kunnen ontstaan. Daarom wordt in overleg met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg een nieuw plan voor de uitbreiding van de bergcapaciteit van het gemeentearchief uitgewerkt. Volgens het oude plan kan de archiefkluis geheel vrij blijven van de muren van het kerkgebouw, waardoor de eigenlijke restauratie van de kerk later kan gebeuren. Dit is met het herziene plan niet meer het geval; de wanden van het depot worden tegen de oude kerkmuren gebouwd, met het gevolg dat de kerk gelijktijdig met de bouw van de kluis moest worden gerestaureerd.

Het nieuwe plan voorziet in de bouw van een nieuw depot; ter vervanging van het bestaande in 1935 en 1936 gebouwde depot, dat niet meer voldoet aan de eisen. In dit nieuwe depot zijn een ruimte voor de Stedelijke Atlas opgenomen (berging voor prenten en kaarten) een vergaderruimte en bergruimten voor het archiefbestand. Door verbouwing van de bestaande, niet in gebruik zijnde zolderruimten boven de administratie, worden de kantoorruimten uitgebreid. Tevens komt er een nieuw eenvoudig keukentje annex kantine, een wachtruimte met daarin een invalidetoilet en een geluidscabine, een nieuwe centrale verwarmingsinstallatie met een luchtverversings- en bevochtigingsinstallatie voor de depots. De resterende ruimte van de voormalige kerk, zoals de zijbeuk, wordt een expositieruimte. Het absis gedeelte wordt gebruikt als eerste opvang van het nieuw inkomende archiefmateriaal. De verdiepingen van de beide depots worden met elkaar verbonden door een eenvoudig stalen trappenhuis rondom een lift.

Het restauratieplan van de Janskerk voorziet in het grondig herstellen, schoon maken en opnieuw voegen van het metselwerk, het herstellen van de goten, het geheel of gedeeltelijk vernieuwen van de vergane onderdelen van de kapconstructie en het vernieuwen van de dakbedekking van het voormalige kerkgebouw. Het stucadoorwerk wordt hersteld, de grafstenen opnieuw gelegd en de glas-in-lood ramen vernieuwd.

Werkzaamheden
Het werk wordt in twee fasen uitgevoerd. De eerste fase, in de periode juni 1976 - december 1978, behelst het westelijk deel van de kerk. Met de uitbreiding van de archiefruimte in deze eerste fase is een bedrag van f 1.660.000 gemoeid, met de restauratie van de Janskerk f 1.170.000.

In de tweede fase is het oostelijk gedeelte van de kerk aan de beurt (juni 1979 - december 1980). De kosten van de uitbreiding en restauratie in deze fase bedragen respectievelijk f 2.290.000 en f 7.200.000.

Voor de keuze van constructie en materialen zijn de hoge belastingen op de vloeren en de slechte bereikbaarheid van de bouwplaats bepalend geweest. Het toe te passen materiaal mag daarom niet te zwaar zijn en te lang. Het is namelijk onmogelijk een grote kraan in de kerk op te stellen. Bovendien zijn de openingen naar buiten zeer gering van afmetingen. Met name de stalen balken, die nodig zijn voor het skelet van een van de depots, leverden de aannemer de nodig transportproblemen op. Deze moesten vanaf de Jansstraat de kerk in worden gemanoeuvreerd. Hiervoor moest de straat worden afgezet. Dat gebeurt `s nachts. De drukke Jansstraat is een hoofdverkeersader. Van het bestaande metselwerk van de gevels van het kerkschip zijn nieuwe kloostermoppen gebakken.

Voor veel onderdelen is het niet mogelijk vooraf precies te bepalen wat er moest worden gedaan. Tijdens de restauratie is dan ook, veelal in overleg met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, veel ter plekke geregeld. Zo is onder meer voor het grote venster in de westgevel de juiste hoogte van het raam pas bepaald nadat het bestaande, in een zeer slechte staat verkerende raam, is verwijderd. Dit gebeurt door het opmeten van de brugstaven van het oorspronkelijke raam. Op voordracht van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg is toen dit raam uitgevoerd met houten montants zonder vork.

Het kleine venster in dezelfde gevel is wel uitgevoerd met een houten vork. De oude ingang in deze westgevel blijft herkenbaar doordat het metselwerk in de opening terugliggend is aangebracht. Pas nadat de kapvoet is open gemaakt kon worden vastgesteld welke onderdelen van de goten, sporen, klossen, opleggingen van gebinten moesten worden hersteld.

Tapijtschildering
In het nog vrij gebleven deel van de kerk zijn de restanten van de oude grafzerken opnieuw gelegd. Jammer genoeg zijn er niet veel over. Hierdoor is aanvulling met nieuwe stukken hardsteen nodig geweest. Bij één van de pijlers komt een restant tapijtschildering te voorschijn, na het verwijderen van de oude verflagen. Dit fragment is nu blijvend zichtbaar gemaakt.

Op verschillende plaatsen zijn grafkelders gevonden. Na bestudering zijn ze afgesloten. Op het dak van de oorspronkelijke kluis is een uniek uurwerk met slagluidklokje ontdekt. De voorlopige datering is eind 17de eeuw, maar het is niet uitgesloten dat het veel ouder is. In gevonden rekeningen uit de archieven van de Commanderij van Sint Jan uit 1575 wordt gesproken over de opstelling en het schilderen van een uurwerk. Nader onderzoek van het uurwerk moet uitmaken of we hier met hetzelfde uurwerk te doen hebben.

Uitvoering
De afdelingen bouwkunde en monumentenzorg van openbare werken Haarlem verzorgen de voorbereiding voor de uitbreiding van het gemeentearchief en de afdeling monumentenzorg bereidt de restauratie van de Janskerk voor. Aan het werk hebben de volgende aannemers meegewerkt:
Fase 1: Aannemersbedrijf Noord-Holland in Heemstede
Fase 2: Aannemersbedrijf Holleman en Zonen in Santpoort
De afdeling monumentenzorg van Haarlem voert de directie en de dagelijkse leiding van het werk berust ook bij monumentenzorg.

Onderzoek naar Bouwsporen
Tijdens de eerste fase van de restauratie zijn enkele restanten gevonden, die een iets duidelijker inzicht geven in de bouwgeschiedenis van de kerk. Hieraan is aandacht geschonken in twee afleveringen van het Haarlems Bodemonderzoek (noot.59). Ook tijdens de tweede fase komen enkele zaken naar voren die het vermelden waard zijn.

Aansluiting 'halve tienhoek'
Bij het onderzoek tijdens de tweede fase is de belangstelling voor een groot deel gericht op de aansluiting van de halve tienhoek van het koor met het schip van de kerk. Al in een vroeger stadium is geopperd dat de kerk oorspronkelijk recht was afgesloten en pas later is uitgebreid met een halve tienhoek. De redenen: de afwijkende telmerken in de kap van dit gedeelte en de kleine begraafplaats aan de oostzijde van de kerk in de 14de eeuw. Direct na de sloop van de oude kluis - in oktober 1979 - is de fundering onderzocht.

Een niveauverschil van circa 70 cm is geconstateerd tussen de onderste funderingslaag van de noordmuur van het schip en die van de halve tienhoek, waarbij de laatste dus dieper gefundeerd bleek te zijn. Bovendien werd in het opgaand metselwerk boven dit niveauverschil een loodvoeg teruggevonden, waaruit geconcludeerd kan worden dat het schip en de oostelijke aansluiting niet in één bouwfase tot stand zijn gekomen.

Bij de vermoedelijke aansluiting in de zuidmuur werd eveneens een funderingsonderzoek ingesteld. De betonfundering voor de archiefkluis uit 1936 heeft de fundering sterk aangetast. De oorspronkelijke situatie is niet meer vast te stellen. Wel is op deze plaats een afgehakt stuk metselwerk aangetroffen dat haaks op de zuidmuur is aangebracht. Er is ook halverwege het schip gegraven naar mogelijk aanwezige funderingsresten, die de idee van een recht afgesloten schip zouden ondersteunen. Want in de noordmuur bij het niveauverschil is een stuk afgehakt metselwerk van circa één meter hoogte gevonden dat oorspronkelijk haaks op de noordmuur stond en dat bleek te corresponderen met het stuk aan de zuidmuur. Hier werd echter niets dan schoon duinzand aangetroffen (noot.60).

Tenslotte is halverwege de noordmuur gegraven om de diepte van de fundering vast te stellen. Deze bleek min of meer even diep als de fundering van de noordmuur bij de aansluiting van de halve tienhoek. Ook de funderingstechniek van de noordmuur komt op beide plaatsen met elkaar overeen: de onderste twee á drie lagen kloostermoppen zijn als vlijlaag aangebracht. Dit in tegenstelling tot het ontgraven gedeelte van de halve tienhoek, waarvan de kloostermoppen tot en met de onderste laag in de specie waren gelegd.

Conclusie
Op grond van dit onderzoek naar bouwsporen wordt verondersteld dat het schip en halve tienhoek niet in één keer tot stand zijn gekomen. Waarschijnlijk is het schip in eerste instantie recht afgesloten geweest. Vermoedelijk heeft deze rechte afsluiting een tijdelijk karakter gehad, gezien de dikte van deze muur die op basis van de teruggevonden aanhechtingen slechts 27-35 cm dik moet zijn geweest. Het is ook mogelijk dat de koorafsluiting in de vorm van een halve tienhoek wel in het oorspronkelijke bouwplan was opgenomen, maar dat de bouw ervan is uitgesteld. Wanneer precies deze halve tienhoek is gebouwd is niet bekend. Uit het funderingsonderzoek blijkt voorlopig dat schip en oostelijke afsluiting kort na elkaar gebouwd moeten zijn, omdat de formaten van de kloostermoppen van beide gedeelten geen grote verschillen tonen. Die van het schip variëren in afmetingen van lengte x breedte x hoogte tussen 26 x 13 x 6,5 cm., 28 x ? x 6,5 á 7 cm. en 30 x ? x 6 á 7-21 cm. Die van de halve tienhoek 27,5 á 29,5 x ? x 6,5 á 8 cm.

Doorgangen in noordmuur
Het bouwkundig onderzoek levert nog een aantal opmerkelijke bouwsporen op. Zo zijn in de noordmuur, nadat deze van de oude pleisterlagen ontdaan was, twee doorgangen teruggevonden. Tijdens de eerste fase zijn in het westelijk deel in de noordmuur restanten teruggevonden van vermoedelijk één of twee doorgangen, die destijds de verbindingen vormden van de kerk met het noordelijk gelegen kloostercomplex. Ook uit de archiefbronnen is bekend dat er een aantal doorgangen geweest moeten zijn, alleen is niet bekend hoeveel en waar deze gesitueerd zijn.

Nu wordt aangenomen dat, toen de kerk nog als kloosterkerk in gebruik was, er in totaal drie of vier doorgangen van het klooster waren. De meest oostelijke doorgang is teruggevonden op circa zes meter vanaf de aansluiting van de halve tienhoek met het schip. Deze toegang is aan de bovenzijde afgesloten met een spitsboog van kloostermoppen met een dikte van circa 6 á 6,5 cm., die aan de binnenzijde is bepleisterd. De oorspronkelijke breedte is moeilijk te bepalen. Vermoedelijk wordt deze doorgang in een later stadium - mogelijk tijdens de 17de eeuw - versmald. Deze doorgang is aan de kerkzijde geheel dichtgezet en aan de noordzijde als kast in gebruik genomen. Dit wordt althans verondersteld omdat de spitsboog door een latei is ondersteund en de binnenzijde van de 'versmalde' doorgang van witte geglazuurde tegels is voorzien - met de afmetingen 13 x 13 x 0,7 cm.

De tweede doorgang in de noordmuur is aangetroffen ongeveer recht tegenover de voormalige Barthoutskapel. Deze doorgang had een oorspronkelijke breedte van 1,5 meter en was aan de bovenzijde voorzien van een ellipsvormige ontlastingsboog van kloostermoppen met een dikte van 6 á 6,2 cm. en een maximale lengte van 30 cm. Al in een vroeg stadium - mogelijk tijdens de 16de eeuw - is deze doorgang versmald tot een doorgang van 82 cm. en zijn de hoeken van de moppen op sierlijke wijze afgeschuind.

Ook deze doorgang is vermoedelijk in de 17de eeuw dichtgemetseld en aan de noordzijde als kastruimte in gebruik genomen, omdat ook hier witte tegels tegen de wanden zijn aangetroffen - ook tegen het metselwerk waarmee de doorgang was dichtgezet. Ditmaal met de afmetingen 1212 x 1212 x 0,7 cm. Van de overige een of twee vermoedelijke doorgangen, die al tijdens de eerste fase in het westelijk deel van de kerk zijn teruggevonden, werd alleen de plaats bepaald en op tekening vastgelegd.

Overige bouwsporen
In de noordmuur van het oostelijk gedeelte van de kerk zijn vierkante en rechthoekige nisjes aangetroffen. Welke functies deze nisjes hebben is nog niet duidelijk. Wel komt achter het pleisterwerk onder het meest noordelijk gelegen venster van de halve tienhoek een grote, dichtgemetselde nis te voorschijn waar mogelijk het Sacramentshuis heeft gestaan.

Tijdens het ontpleisteren van het erboven gelegen venster komen de oorspronkelijke montants, weliswaar deels afgehakt, inclusief de brugstaven, te voorschijn. Even ziet het er naar uit dat de complete vensterinrichting nog aanwezig is. Echter na vier lagen houden de montants en de brugstaven op. Er is overwogen deze restanten bij de restauratie in het zicht te houden, maar de staat waarin deze zich bevinden was dermate slecht, dat uiteindelijk van dat idee is afgezien.

Het meest zuidoostelijke venster van het schip, een lancetvenster, toont in de top nog altijd de restanten van het traceerwerk. Hoewel een reconstructie van deze vensterindeling theoretisch mogelijk is, blijken de kosten van werkelijke reconstructie te hoog. Bovendien is de huidige restauratieopvatting zodanig dat dit oude element niet wordt gecompleteerd, maar geconserveerd. Dit is jammer want met dit ene venster heeft men een indruk kunnen krijgen hoe de oorspronkelijke vensterindeling er heeft uitgezien.

Bij het wijzigen van de onder dit venster gelegen toegang naar de oude archiefruimte is een onderdorpel van rode Bremersteen aangetroffen, waardoor de oorspronkelijke hoogte van dit lancetvenster bepaald kan worden. De onderzijde van de onderdorpel bevindt zich op circa 2.60 meter vanaf de huidige depotvloer (noot 61). Tevens is bij deze onderdorpel een aantal blokken tufsteen gevonden, hetgeen op geen enkele andere plaats in de Janskerk is aangetroffen tijdens deze restauratie.

Grafkelder
Tot slot resteert nog te melden dat onder de voormalige Barthoutskapel twee grafkelder met tongewelven zijn aangetroffen. De meest zuidelijke blijkt geheel geruimd te zijn de andere bevat nog enkele restanten van begraving. Deze zijn echter zo gering dat hieraan geen conclusies worden verbonden. Na registratie zijn de oude fragmenten door een betonvloer aan het oog onttrokken.


59 J.Th.R. van Greevenbroek, Archeologisch onderzoek in de Janskerk, in: Haarlems Bodemonderzoek 1977, nr. 4 blz. 3-11; Ing.A.I. Pathuis, Enkele bouwkundige gegevens betreffende de Janskerk, in: Haarlems Bodemonderzoek 1978 nr. 6 blz. 17-24.

60 Overigens werd in het gehele gedeelte van de kerk dat in de tweede fase van de restauratie was betrokken schoon duinzand aangetroffen. Dat moet dateren uit 1936, toen de kerk tot gemeentearchief werd verbouwd. Het is mogelijk dat met het ruimen van de graven toen ook dergelijke funderingsresten zijn verwijderd.

61 Deze hoogte van 2.60 m. werd ook aangetroffen bij de restanten van de onderdorpel van het venster boven de tweede beschreven doorgang.

Eerste pagina
Home